In de jaren zestig van de vorige eeuw vond in de economische geschiedenis de zogenaamde cliometrische revolutie plaats: een methodologische ommezwaai die het vakgebied in tien jaar tijd onherkenbaar veranderde. De literair-descriptieve methode werd verlaten voor een rigoureus kwantitatief-analytische aanpak, waardoor een aantal voorheen algemeen geaccepteerde ideeën op losse schroeven kwam te staan.
Hoewel dit verstrekkende gevolgen had voor onze ideeën over economische ontwikkeling, kreeg de revolutie buiten de kring van professionele economisch-historici nauwelijks aandacht. De artikelen in de vaktijdschriften werden geschreven in een taal die rechtstreeks aan hoog gespecialiseerde disciplines als de neoklassieke economie en de econometrie was ontleend, en daarmee ontoegankelijk was voor de geïnteresseerde leek.
De revolutie die in haar eigen staart beet wil deze ontwikkeling inzichtelijk maken voor eenieder die zich verdiept in wat nu het maatschappelijk meest nijpende vraagstuk voor de economie vormt: de groeiende kloof tussen rijke en arme landen of, in theoretische termen, de verklaring van economische groei, stagnatie en achteruitgang.